Stichting Verzetsgroep de Liniecrossers
Correspondentieadres:
Brouwerijstraat 20
4845 CN Wagenberg
Een crossing van Lage Zwaluwe naar
Sliedrecht
De wens van de geallieerden, begin 1945 na het Ardennen offensief, om meer informatie over de troepenbewegingen in West-Duitsland, was aanleiding voor het
ontstaan van het West-Duitsland plan. De Albrechtgroep nam daartoe het initiatief en de leider van de groep, C. Brouwer crosste half februari 1945 naar het
Zuiden voor overleg met Bureau Inlichtingen in Eindhoven. Daar kwam het plan tot stand.
In Duitsland zou een verkenningorganisatie worden opgezet, ondersteund
door zenders, waardoor een dropping in Oost Nederland zou plaats vinden.
Aan twee Albrecht medewerkers die in het toen bevrijde gebied hadden
gewerkt, werd gevraagd aan de opzet in West Duitsland verkenningsdienst te
werken. Het waren Lex Lindo die in Brabant had gewerkt en ondergetekende
die als Jan Zeeland in die provincie had gewerkt. Ze werden als agenten van
het BI uitgezonden. De tocht zou via de crossline vanuit Lage Zwaluwe naar
het bezet gebied gaan. Na enige voorbereiding kwamen Lindo en ik begin
maart 1945 in Lage Zwaluwe aan in het crosscentrum, een naar ik meen,
voormalig Café in de smalle dijkstraat van het dorp. Daar was het wachten
op een gelegenheid voor de crossing. Deze zou worden gemaakt per boot
vanuit de haven van Lage Zwaluwe, na een oversteek van het Hollands Diep,
de Nieuwe Merwede op tot voorbij de Kop van ’t Land, waarna via de Helsluis
in het Oosten van het eiland van Dordrecht, Sliedrecht zou worden bereikt.
Het land-watergebied ten Noorden van de Brabantse wal was Duits
frontgebied. Voor bijzonderheden over het ontstaan en het functioneren van
het crosslijnen zie het boek “Albrecht meldt zich”. De crossings moesten in
het donker plaatsvinden.
Belangrijke factoren waren:
1.
De stand van de maan ( bij voorkeur donkere maan).
2.
De stroming in de Nieuwe Merwede die werd beïnvloed door de via het
Hollands Diep optredende eb en vloedstromen.
3.
Het weer, vooral de wind.
Wanneer de tocht stroomopwaarts, dus naar het bezet gebied moest worden
gemaakt, betekende dat bij afgaand water dat, vooral op de smalle punten,
zoals de Kop van ’t Land een belangrijke tegenstroom moest worden
overwonnen. Zou dan bovendien de maan het nodige licht verspreiden dan
zou de ontdekkingsmogelijkheid van de crossboten vergroten. Getijden en
maanstand leidden ertoe dat in bepaalde periode de tocht, hetzij naar, hetzij
vanuit bezet gebied niet kon worden gemaakt. Begin maart 1945 was deze
fase voor een tocht naar het noorden bijna bereikt.
Op een avond in de eerste weken van maart zijn we uitgevaren met een
groep kano’s met elektromotor. De boten lagen vrij diep en er was een
behoorlijke golfslag. Dat had tot gevolg dat aan het begin van de Nieuwe
Merwede besloten werd terug te keren. De boot waarin ik zat werd gevaren
door twee mannen uit Sliedrecht die zwagers van elkaar waren. De volgende
avond ( een zaterdag?) hebben we een nieuwe poging gedaan, nu met
grotere boten die werden gepeddeld. Door de sterke afgaande stroom was
het zwaar werk. Naar ik meen waren ook hierbij de twee schippers van de
vorige dag vertrokken. Niet ver van de Kop van ’t Land werden we beschoten.
Besloten werd toen terug te keren. De situatie werd zeer onrustig.
Er was ‘s- avonds een behoorlijke ebstroom en de maan kwam vroeg op. Toch
werd besloten een poging te wagen. Aaike van Driel, één van de schippers
van de vorige tochten was tijdens de gesprekken die we in het crossverblijf
in Lage Zwaluwe op die zondag, hadden nogal zwaarmoedig gestemd. Hij
vertelde over crossings ( hij had er 53 gedaan) en over wat hij daarbij zoal
had meegemaakt. ’s Avonds gingen we naar de kade. Daar lagen een aantal
roeiboten klaar. In één van de boten die zou worden geroeid door Aaike van
Driel hadden twee jongelui plaatsgenomen. Die elk een walky-talky bij zich
hadden, waarmee ze in het frontgebied berichten aan patrouillerende
vliegtuigen zouden doorgeven. Er kon nog één persoon bij. Lindo en ik
hadden bij een vorige gelegenheid samen in een boot gezeten. Er was nog
één gewone “klassieke” éénpersoons roeiboot met een roeier die geen
battledress droeg zoals de andere schippers. Iemand van de Brabants
waterkant die ik niet eerder in het crosserskwartier had gezien. Ik heb toen
tegen Lindo gezegd; “Ga jij maar in de boot bij Aaike, dan ga ik met de
andere boot”. Zo zijn we weggevaren. Hoewel ik me niet meer herinner
hoeveel boten het waren, zouden er (volgens “Albrecht meldt zich”, zie
bladzijde 110) vijf zijn geweest .
We voeren na de oversteek van het Hollands Diep, de Nieuwe Merwede op. Er
stond een sterke tegenstroom en mijn roeier moest er hard aan trekken. Ik
voelde me wat onbenullig want ik zat op de achterbank met een coltpistool
naast me “voor het geval dat”, maar de man vóór me moest het werk doen.
Het was een sterke figuur die geen krimp gaf. We spraken niet veel
onderweg, ook al omdat de inspanning van de roeier alle energie vroeg. De
andere boten zagen we niet meer, maar die waren, zoals we later konden
constateren, wel in de buurt. Moeizaam kwamen we bij de Kop van ’t Land.
Toen we daar waren was de stroom zo sterk dat we ondanks alle
krachtsinspanning praktisch niet vooruit kwamen. Op dat moment hoorde
we aan de westwal op de hoogte waar we waren, kettingen rammelen. Het
was de pont die ging overvaren. Als we niet weg konden komen liepen we de
kans te worden gezien. Op mijn vraag: “ Kunnen we hier wegkomen?” zei de
roeier; “Ik kan niet harder”. Toen we daarna iets verder waren gekomen
hoorde we achter ons mitrailleurs ratelen. De Duitsers waren kennelijk in de
aanval gegaan. Met bovenmatige krachtsinspanning wist de roeier de boot
net voorbij de Kop van ’t Land onder de Westelijke wal te krijgen waar de
stroom minder sterk was. We waren zo dicht onder de wal dat we de Duitsers
op de kade en het vuur van hun sigaretten konden zien. Onze boot zagen we
niet. Even verder naar boven lagen een vrij groot aantal boten onder de wal.
De roeier zei me dat het crossboten waren die lagen te wachten tot de kust
veilig was om verder naar de Brabantse wal te gaan. Ze zouden de stroom
mee hebben. Dove Jan was er ondermeer bij. We voeren voorbij en sleepten
in de luwte de boot op de zanderige oever en trokken hem over een dam
naar een kreek. Intussen vroegen we ons af wat er achter ons gebeurd kon
zijn (iets met de pont of zo?). Daar kwamen we later achter. Nadat we door
de kreek waren gevaren kwamen we in de Helsluis, waar we door de
sluiswachter werden we geschut. Dat was toch een merkwaardige ervaring,
zo’n sluiswachter midden in vijandig gebied, die zijn instructies naar
beneden gaf vanaf de sluisdeur, alsof hij met pleziervaarders te doen had. We
passeerden de sluis en kwamen in de Beneden Merwede tegenover
Sliedrecht.
We staken de rivier over en arriveerden bij de achtertuin van één van de
beide roeiers (zwagers) van de andere boten. Het huis lag met de voorkant
aan de straat (dijk) in Sliedrecht. Toen het morgen werd kreeg ik van iemand
van de organisatie een fiets. Mijn roeiers heb ik niet meer gezien.
Ik ben naar het veer bij Lekkerkerk gefietst. Daar was geen controle. Na de
oversteek ben ik via Jaarsveld naar Utrecht gereden waar ik op een
opgegeven contactadres Brouwer weer ontmoette. Na enige dagen heb ik
mijn tocht per fiets naar het Oosten voorgezet.
Onze crossing naar bezet gebied zal de laatste zijn geweest langs deze weg.
Naar ik meen is de Nieuwe Merwede daarna door de Duitsers met gezonken
schepen geblokkeerd, waarna de lijn moest worden verlengd. Later hoorden
we wat er achter ons was gebeurd. De boot van Aaike van Driel was gepakt.
De inzittende hadden hun spullen nog overboord kunnen zetten, maar allen
werden naar het Haagse Veer in Rotterdam gebracht. Aaike heeft het niet
overleefd. De anderen zijn uiteindelijk vrij gekomen.
Dit was het verhaal van mijn crossing. Op die tochten in de oorlog kwam je
allerlei mensen tegen die je hielpen of waarmee je samen wat ondernam. Als
regel wist je hun naam niet en je vroeg er ook niet naar. Zo had ik mijn roeier
na de tocht niet meer gezien. Toch had ik hem niet vergeten. Hij had me door
de stroom getrokken en mij uit een riskante situatie gehaald. De gedachte
dat ik die man nog weleens wilde zien, liet mij niet los. Ik had hem allen
maar in het donker gezien. Een ander figuur dan de crossers uit het Noorden
van de Biesbos.
Vele jaren later tijdens een “Albrecht reünie”, ben ik er achter gekomen wie
me had overgeroeid. Het was Koos Hoevenaar uit Lage Zwaluwe, waar hij
met zijn grote gezin in een klein huisje woonde. Het was een gastvrij gezin
dat naar onze indruk door “ons moeder” aardig bij elkaar werd gehouden. We
hebben daarna veel contact gehad en ondermeer de tocht, die we onder
zulke spannende omstandigheden hadden gemaakt, nog eens met de familie
overgemaakt. We hebben elkaar beter leren kennen. Koos was een man van
het water en hij wist er goed de weg. Hij was een moedig man die
eenvoudigweg recht op zijn doel af ging, maar hij vertrouwde mij toe dat hij
op een spannende tocht zoals we hadden beleefd, altijd een medaillon met
de beeltenis van de Heilige Maagd onder zijn tong had. Misschien heeft hem
dat door de barrière heen geholpen.
Badhoevendorp, 21 augustus 1990
J.P. van Alten
Het gezin van Koos Hoevenaar